STANDPLAATS BEIJING - BUREAUCRATIE

Van onze correspondent Jan van der Made

BEIJING (GPD) - Er circuleert onder westerse bewoners in Beijing een verhaal over een Franse zakenman die zo gefrustreerd was door de Chinese bureaucratie dat hij midden op het Tiananmenplein al zijn kleren uittrok en wild gebarend en gillend ging rondrennen tot hij werd gearresteerd en vastgezet.

Na drie dagen op het platteland van een Chinese binnenprovincie onder begeleiding van het Provinciale Kantoor van Nieuws weet ik hoe die man zich voelde. Het begon allemaal vrij onschuldig. Een officieel verzoek was ingediend om een van China's oudste provincies te bezoeken: Shaanxi, beroemd vanwege het terracotta leger en het graf van de eerste keizer. Of er interviews gemaakt konden worden in een paar fabrieken. Met een paar regeringsleiders en... in een boerendorpje. In China moet dat zo, je kunt niet zomaar het land intrekken en mensen interviewen, stel je voor. Dat moet allemaal goedgekeurd worden door de hogere autoriteiten.

Affijn. Het mocht wel, maar het plaatsvervangend hoofd van het Provinciale Kantoor van Nieuws (taak: begeleiden en in de gaten houden van buitenlandse nieuwsgaarders), ene mijnheer Zhu, had al wel een paar keer naar Beijing gebeld welke vragen er precies gesteld zouden worden. Nou, dat was nog niet bekend, dat zien we ter plekke wel, was het antwoord, waarop dan steeds een zenuwachtig kuchen volgde.

Zhu, een veertigjarige bureaucraat, leek in eerste instantie wel een aardige vent. Had een jaar in Duitsland gestudeerd, kende Nederland wel en, onder een maaltijd van zoetzure garnalen, het lokale, een beetje zoete Baoji bier en overheerlijke waterschildpaddensoep had hij me ook iets toevertrouwd over zijn werk. Het was niet "leuk of vervelend" had hij wat gelaten gezegd; hij "was eraan gewend".

Wat dat betekende bleek uit de routine waarop hij de volgende dagen vijfduizend jaar Chinese bureaucratie in praktijk bracht. Oja, ik moet nog wel even iets bekennen: mijn komst naar de provincie was eigenlijk niet echt legaal. Ik was met een bevriende journalist meegekomen, die al toestemming had, maar die wel had gezegd dat ik mee zou komen. China is nou toch zo open, hadden we gedacht, eens kijken of we het eens zonder al die bureaucratische rompslomp kunnen doen.

Mooi niet.

"Wie is dat?"
"Een bevriende journalist. Had ik toch door de telefoon gezegd?"
"Ik heb daar nooit op geantwoord. Hij kan niet mee".
"Waarom niet?"
"Had hij maar eerder moeten bellen"
"Maar we hebben gebeld. Alles is toch geregeld? Ik ben nou ook hier, dus eh ...
"Je kan niet mee".

Er volgde een uren durende discussie, waarin bleek dat achtereenvolgens het provinciale Kantoor van Nieuws ("wij zijn er om jullie te helpen en voor jullie veiligheid"), het plaatselijke Buro van Buitenlandse Zaken, het Buro van Civiele zaken, de plaatselijke politie, en ook nog eens de autoriteiten van het district, het prefectuur en het dorp toestemming moesten geven dat er niet één, maar twéé journalisten op bezoek kwamen. Paniek. Aan Beijing ligt het echt niet. "Geen probleem", zeiden die na een snel telefoontje vanuit de hotelkamer. "We bellen wel even dat je naar dat boerendorp kan".

Maar de lokale burocraten vonden het niet leuk dat hun gezag wordt aangetast, en oh, die papierwinkel. Er volgde een eindeloos proces van hersenspoelen. "Je hebt een fout gemaakt. Je bent al zolang in China. Je moet weten hoe de procedures zijn". Het ging maar door. Schuldgevoel opwekken: "wij krijgen er een hoop ellende door. Ik heb uren overwerk moeten doen. Mijn baas is woedend. Ik krijg het op mijn brood". Dreigen. Daarna opeens toegeven. Het is een proces dat is gerijpt in jaren van massacampagnes en sessies van kritiek - en zelfkritiek; routine voor Chinese bureaucraten.

En daarna begon de echte ellende, de wraak van het Bureau van Nieuws. Het bezoek aan een boerengezin. Boerin Liang had de pech om die avond thuis te zijn. Het was een uur of half zeven toen plotseling een groep van twintig man, autoriteiten van de provincie, het district, het prefectuur en het dorp zonder kloppen naar binnen stormden met twee buitenlandse journalisten. Ze inspecteerden de slaapkamer, leveren commentaar op de televisie, en vinden uiteindelijk de stomverbaasde vrouw die op de binnenplaats in een pot staat te roeren.

Ze wil best een interview geven, en lijkt ook wel een hoop te vertellen te hebben. De journalisten willen het graag in een wat persoonlijkere atmosfeer, niet met twintig nieuwsgierige kaderleden eromheen. Maar ze weigerden weg te gaan, zelfs na vijf keer beleefd aandringen. Er volgde een stand-off van een uur in de zitkamer van de boerin, waarna uiteindelijk maar werd besloten dat mijnheer Zhu het Shaanxi-dialect van de boerin mocht vertalen en er dus bij mocht blijven, maar wel op voorwaarde dat de andere negentien de kamer zouden verlaten. Op de manier zou hij ook niet bang hoeven zijn voor gezichtsverlies, de grootste schande voor Chinezen.

Maar het werk van Zhu bleek er ook uit te bestaan om de antwoorden van mevrouw Liang voortdurend te onderbreken met een dreigend gefluister. Het werd een rotinterview en de rest van de reis werd een niet aflatende aaneenschakeling van tegenwerkingen en treineringen. En waarom konden we eigenlijk niet gewoon naar dat boerendorp zonder die bureaucratische rompslomp? "China is anders. Jullie begrijpen dat niet". Gek word ik ervan. Zometeen ga ik naar het Tiananmenplein.