GRENSHANDEL IN GUANGXI

VIETNAMEZEN PROFITEREN VAN ONTWIKKELING CHINA

Tibetanen en Moslims zijn de Chinese autoriteiten een doorn in het oog. De afgelopen maanden zijn er meldingen geweest van "separatistische activiteiten", terroristische bomaanslagen en onvrede met de Chinezen die als overheersers worden gezien. Maar China's grootste minderheid is de Zhuang, die, net als de Tibetanen en de Uighurse moslims hun eigen "autonome regio" hebben: Guangxi Zhuangzu Zizhiqu. Dit kustgebied in zuid-China is onderontwikkeld door de oorlog met Vietnam die de regio in de jaren tachtig teisterde. Nu de betrekkingen met Vietnam formeel zijn hersteld is Guangxi bezig met een enorme inhaalpoging om het economische peil van de andere kustprovincies te evenaren.

(Door Jan van der Made)

Grens tussen China en Vietnam bij Puzhai

PUZHAI (ZOP) Tien soldaten springen plotseling vanuit de schaduw tevoorschijn. Ze lopen langs de wit-rode slagboom het niemandsland tussen China en Vietnam binnen. Precies in het midden staat, aan de kant van de weg een oude grenssteen die begroeid is met planten. De soldaten springen over het hekje dat rond de grenssteen staat, trekken met woeste gebaren het onkruid uit de grond en smijten het opzij. Als de planten min of meer verwijderd zijn marcheren ze weer naar de Chinese kant van de grens en verdwijnen in het niets. Tien meter verderop slaan een aantal Vietnamese soldaten het tafereel verbaasd gade. "Deze grenssteen is een belangrijk symbool", vertelt mijnheer Ouyang, die voor de regering de autonome regio Guangxi werkt. "Hier houdt China op".

"Hier" is Puzhai, een kleine grensplaats met een wildwest sfeer. Twee rijen gebouwen van drie verdiepingen vol met kleine winkeltjes leiden naar de grensovergang die wordt aangegeven door een bamboe-slagboom. Douanepersoneel hangt op rieten stoelen en af en toe staat er een op om Vietnamezen om hun papieren te vragen. Vrouwtjes met conusvormige hoeden van riet die bamboestokken torsen met aan weerskanten loodzwaren manden vol goederen. Vruchten, kuikentjes, rubberen emmers. Ze moeten dertig cent betalen als toegang voor de speciale handelszone in Puzhai waar ze hun waren verkopen aan de Chinezen en de Zhuang.

Verkoopster bij Puzhai

BUFFELHOORN

Puzhai ligt op tien minuten rijden van Pingxiang, de hoofdstad van het Chinese district dat aan Vietnam grenst. 's Morgens om zes uur komen de eerste vrachtwagens vanuit Vietnam binnen. Een rij mannen met ontblote bovenlijven zit in een wanordelijke rij te wachten. Eén van hen, Truong, is Vietnamees. Hij heeft een grote bos haar en een felle blik, zijn schoenloze voeten zijn rood van de aarde van de onverharde weg. "Ik kan elke dag naar China", zegt hij, en laat een tongxingzheng zien, een pasje dat zegt dat hij niet verder dan twintig kilometer China binnen kan gaan, en weer terug moet als de nacht valt. "Ik kan hier wat geld sparen. In Vietnam is er niets".

Iedere morgen zit Truong samen met zijn Chinese collega's te wachten tot de trucks arriveren. Dat duurt even vanwege de douanecheck, maar als ze eenmaal langs de grenssteen zijn gereden ontstaat er een geweldig gevecht onder de mannen. De eerste die er in slaagt om op de truck te klimmen mag helpen met laden en lossen. Bananen, beeldhouwerken van buffelhoorn en parelkettingkjes worden op de markt in Puzhai verkocht aan groothandelaren die het weer verderop in China verkopen. Met het laden en losse verdient Truong per maand twintig gulden, "een hele verbetering sinds mijn leven in Vietnam", waar hij boer was.

Andere ondernemende Vietnamezen hebben kleine winkeltjes geopend in Puzhai. Long Van Can is er in geslaagd om een zaakje te beginnen in beelden van buffelhoorn. Tientallen sculpturen van adelaars, schildpadden, bootjes en raceauto's van donkerbruin en zwart hoorn staan uitgestald op de grond. Long's vader snijdt de figuren uit en lijmt de onderdelen zorgvuldig aan elkaar. Long zelf probeert ze te verkopen; vorig jaar had hij daarmee zoveel succes dat een Chinese zakenman uit Suzhou (in Oost-China) hem voorstelde om een joint-venture te beginnen om te profiteren van de groeiende toeristenindustrie.

Pingxiang uitkijkend op Vietnam

INVASIE

Zeventien jaar geleden bood Puzhai een minder vreedazame aanblik. Op 17 februari 1979 viel China hier Vietnam binnen en stootte door tot aan de plaats Langson die gedeeltelijk werd verwoest. Officieel protesteerde Beijing daarmee tegen "herhaaldelijke grensovertredingen van het Vietnamese leger op China's grondgebied" en het "moedwillig verwonden van Chinese burgers die in de grensstreken wonen".

In feite wilde China Vietnam een lesje leren vanwege haar controle over Cambodia. Indirect vormde de invasie ook een waarschuwing aan het adres van Moskou, dat Vietnam steunde en er een basis had in de Camranbaai. En het was een kadootje voor Amerika: Deng Xiaoping was tien dagen voor de invasie op bezoek geweest in de VS. Washington zat nog met een Vietnam-kater nadat Amerikaanse troepen daar in 1976 werden verslagen door de Vietnamese Communisten, en maakte zich grote zorgen over de toenemende Soviet-Russische invloed in de regio. De Chinese invasie duurde officieel zestien dagen, waarna werd aangekondigd dat de "tegenaanval uit zelfverdediging tegen de Vietnamese agressoren" was voltooid en dat de troepen zich terugtrokken.

ONTPLOFFENDE GRANATEN

In feite was het Chinese Volksbevrijdingsleger er simpelweg niet in geslaagd om de Vietnamezen te verslaan. Het geoliede Vietnamese leger had jaren ervaring in guerrillaoorlog na eerst Frankrijk, en vervolgens de VS te verslaan. Het Chinese Volksbevrijdingsleger werd met enorme verliezen teruggeslagen. De volgende tien jaar bleven schermutselingen de Sino-Vietnamese grens teisteren. Maar ondertussen begonnen betrekkingen toch op te warmen.

Treinstation Pingxiang, verbinding tussen Vietnam, Guangxi en Yunnan

"Beide landen waren in die tijd erg gesloten", vertelt mijnheer Wen Zhiqiang van het Grenshandel kantoor van Pingxiang, hoofdstad van het Chinese district dat aan Vietnam grenst. "Maar zowel Beijing als Vietnam begonnen hervormingspolitiek. We kwamen in eerste instantie dankzij de grenshandel weer tot elkaar". Wen Ziqiang kan was pas 14 toen de oorlog uitbrak, maar hij kan zich het geluid van ontploffende granaten nog duidelijk herinneren. "Maar die tijd is voorbij. We handelen met de Vietnamezen, en daarna pakken we een biertje. Over de oorlog wordt niet meer gepraat"

In 1988 werd grenshandel officieel toegestaan en het handelsvolume vertienvoudigde in 1989 tot 4 miljoen gulden. Betrekkingen werden pas echt genormaliseerd in 1993 met bezoeken van de Chinese leider Jiang Zemin aan Hanoi. De grenshandel is nu acht jaar bezig en groeit elk jaar met 20%, en dat draagt allemaal bij tot de ontwikkeling van Guangxi. "Guangxi heeft fantastische mogelijkheden", zegt mijnheer Wen Ziqiang van het grenshandelskantoor in Pingxiang.

"We hebben diepzeehavens die op dit moment worden uitgebreid. Ook zijn we bezig met een nieuwe spoorweg naar Yunnan, de naburige provincie. Alles alles af is zijn we in staat om een enorm achterland te bedienen. Het feit dat we nu nog zo arm zijn is te danken aan die rotoorlog. Op dit moment de hoogste economische groei van heel China, maar het zal nog een hele tijd duren voordat we de andere kustprovincies hebben ingehaald".